De wet van 30 maart 2018 voert de mobiliteitsvergoeding in. Deze is ook wel bekend als cash for car en niet te verwarren met het mobiliteitsbudget.
Hieronder een aantal veelgestelde vragen:
- Wie kan aanspraak maken op een mobiliteitsvergoeding?
- Wat wordt verstaan onder een "bedrijfswagen"?
- Wie neemt het initiatief tot het invoeren van de mobiliteitsvergoeding?
- Hoe wordt de bedrijfswagen ingevoerd?
- Wat zijn de voorwaarden voor de werkgever?
- Wat is de bijzondere regeling voor startende ondernemingen?
- Aan welke voorwaarden moet de werknemer voldoen?
- Wat met werknemers die bij een andere werkgever tewerkgesteld waren?
- Heeft de werkgever beslissingsvrijheid?
- Wordt de mobiliteitsvergoeding opgenomen in de arbeidsovereenkomst?
- Wat is het verschil tussen mobiliteitsvergoeding en mobiliteitsbudget?
- Vanaf wanneer geldt het mobiliteitsbudget?
1. Wie kan aanspraak maken op een mobiliteitsvergoeding?
De mobiliteitsvergoeding is van toepassing op alle werknemers die in het kader van hun loonsysteem het voordeel van een bedrijfswagen genieten.
Het gaat daarbij concreet om alle personen die onder gezag, leiding en toezicht werken, al dan niet met een arbeidsovereenkomst, en zowel in de private als in de openbare sector.
De fiscale indeling die aan de bezoldiging wordt gegeven, heeft geen invloed. Zo zal een werknemer die binnen dezelfde onderneming een gratis mandaat uitoefent als bestuurder, vallen onder het toepassingsgebied van deze wet terwijl zijn bezoldiging fiscaal beschouwd zal worden als bezoldiging van een bedrijfsleider.
2. Wat wordt verstaan onder een "bedrijfswagen"?
Het begrip “bedrijfswagen” wordt als zodanig niet gebruikt in het fiscaal recht, het arbeidsrecht en het sociaal recht. Het begrip wordt daarom hier geïntroduceerd, temeer omdat het om het centrale begrip gaat in het gehele ontwerp. De bewoording ervan is duidelijk en is ontleend aan het sociaal recht, het fiscaal recht geeft dezelfde inhoud, maar anders verwoord. Om interpretatieverschillen te vermijden wordt er voor de rechtszekerheid verwezen naar artikel 65 WIB 92. Ook artikel 38, § 3quater, 1°, derde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, verwijst overigens naar dit artikel 65, WIB 92. Door uitdrukkelijk te voorzien dat het moet gaan om een voertuig waarvoor een voordeel van alle aard van toepassing is en waarvoor een solidariteitsbijdrage is verschuldigd door de werkgever vallen de lichte vrachtwagens, als utilitair voertuig, buiten deze definitie.
3. Wie neemt het initiatief tot het invoeren van de mobiliteitsvergoeding?
Het initiatief tot het invoeren van een mobiliteitsvergoeding berust bij de werkgever. Hij beslist of hij al dan niet het systeem van mobiliteitsvergoeding zal invoeren. Het staat de werkgever ook vrij om dat in te voeren voor de hele onderneming, voor een bepaalde afdeling, of voor bepaalde categorieën werknemers.
Voorzien wordt wel dat als de werkgever voorwaarden wenst te verbinden aan de toekenning van een mobiliteitsvergoeding, hij deze bij de invoering van de mobiliteitsvergoeding kenbaar moet maken aan het personeel.
4. Hoe wordt de bedrijfswagen ingevoerd?
De introductie van de mobiliteitsvergoeding in het loonsysteem van de werkgever kan gebeuren op dezelfde manier als waarop de bedrijfswagen zelf werd ingevoerd binnen de onderneming. Dat kan dan een collectieve arbeidsovereenkomst of een individuele arbeidsovereenkomst zijn maar evenzeer via een zogenaamde “policy” die de kenmerken vertoont van een individuele arbeidsovereenkomst, en desgevallend kan het zelfs zonder verdere formalisering of m.a.w. via een gebruik worden geïntroduceerd.
Dat is een gewone toepassing van de hiërarchie van de rechtsbronnen en deze wet wijkt daar niet van af.
De werkgever heeft voor alle duidelijkheid dus niet het recht om de bestaande arbeidsovereenkomsten eenzijdig te wijzigen. Dat gaat in tegen de geldende rechtsregels van het gemeen recht (artikel 1134 BW) en het arbeidsrecht (artikel 6 en artikel 25 wet van 3 juli 1978).
5. Wat zijn de voorwaarden voor de werkgever?
De werkgever moet reeds gedurende een ononderbroken periode van 36 maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de invoering van de mobiliteitsvergoeding, bedrijfswagens ter beschikking stellen van één of meerdere werknemers alvorens hij van start kan gaan met de invoering van het systeem van de mobiliteitsvergoeding. De wachtperiode van drie jaar is een antimisbruikbepaling die moet verhinderen dat het systeem oneigenlijk gebruikt zou worden. Ondernemingen die bij het in voege treden van de wet, alsnog geen bedrijfswagens ter beschikking stellen van hun werknemers, zullen m.a.w. geen mobiliteitsvergoeding kunnen toekennen door één of meerdere werknemers nog snel eerst een bedrijfswagen te geven.
Dat de werkgever effectief al minstens 36 maanden bedrijfswagens ter beschikking stelt, kan op diverse wijzen worden aangetoond.
Een tastbaar bewijs kan onder meer geleverd worden op grond van de Dmfa-aangifte van de werkgever.
Wanneer een bedrijfswagen ter beschikking wordt gesteld door de werkgever, is de werkgever hiervoor immers een CO2-solidariteitsbijdrage verschuldigd. Sinds 1 januari 2005 wordt het totaal verschuldigde bedrag van deze bijzondere bijdrage op het niveau van de onderneming aangegeven.
Ook de nummerplaten van de desbetreffende voertuigen moeten opgegeven worden.
Het voorkomen van deze bijdrage op het niveau van de onderneming is bijgevolg een duidelijke indicator van het bestaan van een systeem van bedrijfswagens in de onderneming.