Het Waals Gewest heeft, bij decreet van 19 juli 2018, de fiscaliteit afgestemd op het nieuwe erfrecht. Het Vlaams Gewest nam daartoe kort voordien initiatief, bij decreet van 6 juli 2018 tot modernisering van de erf- en schenkbelasting.
Welke wijzigingen bracht het Waals Gewest precies aan in de erfbelasting en welke gelijkenissen en verschillen zijn er in de drie gewesten?
Nieuw decreet
Verlaging van het tarief toepasselijk op schenkingen van onroerende goederen
Met het Decreet van 19 juli 2018 heeft het Waals Gewest, net zoals het Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een rationalisering en vereenvoudiging doorgevoerd wat betreft het tarief van toepassing op schenkingen van onroerend goed. Enerzijds werden de schijven en tarieven teruggeschroefd tot vier in plaats van zeven. Anderzijds maakt men enkel nog een onderscheid tussen het tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten en wettelijke samenwoners, en het tarief dat geldt tussen andere personen. Het toepasselijk tarief in rechte lijn bedraagt 3 tot 27%, dat tussen andere personen 10 tot 40%. De Waalse decreetgever sluit zich zo aan bij de tarieven die gelden in de andere gewesten.
Evenwel blijft, zoals in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een ongelijkheid overeind. Het tarief in rechte lijn geldt niet tussen feitelijke samenwoners, dit in tegenstelling tot het Vlaams Gewest.
Gelijkstelling van een roerende schenking onder opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker met een legaat
Het Waals Gewest heeft de schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker als begrip in het Wetboek Successierechten ingevoerd. Vanaf heden zal voormelde schenking als legaat worden gekwalificeerd en zodoende onderworpen zijn aan erfbelasting. Deze gelijkstelling was reeds voorzien in Vlaanderen en Brussel.
Voorheen waren deze schenkingen onderworpen aan schenkbelasting, voor zover ze onroerende goederen tot voorwerp hadden. Nu worden ze evenwel uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van de schenkbelasting uitgesloten.
De gelijkstelling met een legaat lijkt van toepassing op overlijdens en nalatenschappen die openvallen na 3 september 2018, ongeacht wanneer de schenking plaatsvond. Het is dan ook aangewezen een eventueel reeds gedane schenking te herbekijken zodat men niet voor verrassingen komt te staan op het moment van overlijden van de schenker.
Vrijstelling voor reeds gedane schenkingen, vermeld in een erfovereenkomst
Schenkingen vermeld in een erfovereenkomst (zowel een globale als een punctuele) of in akten houdende wijziging van de inbrengmodaliteiten van de schenking, ingevoerd door de recente wijziging van het erfrecht, zijn vrijgesteld van schenkbelasting en onderworpen aan het algemeen vast recht. Deze vrijstelling geldt echter enkel in zoverre de partijen de toepassing ervan vragen en verklaren dat de vermelde schenkingen de erfovereenkomst of akte zijn voorafgegaan. In het andere geval zal schenkbelasting worden geheven wat betreft voormelde schenkingen.
Deze vrijstelling is specifiek gericht op handgiften, dewelke niet onderworpen zijn, en blijven, aan de registratieverplichting en dus ook niet aan de toepassing van de schenkbelasting. Voor dit type van schenking behoudt de belastingplichtige de keuze om de handgift te laten vallen onder het toepassingsgebied van de schenkbelasting of, bij gebrek aan keuze, te onderwerpen aan erfbelasting in geval van overlijden van de schenker binnen de drie jaar nadat de schenking plaatsvond.
Hieromtrent is ook voorzien dat de datum van het afsluiten van de erfovereenkomst niet uitgaat van de datum van schenking wat betreft een eventuele toepassing van de erfbelasting beoogd door de begiftigde van de handgift. In voorkomend geval is het aan de begiftigde, zoals vandaag, om de effectieve datum van de schenking aan te tonen indien hij/zij wenst dat de handgift wordt onderworpen aan erfbelasting. Zo zal de datum van de erfovereenkomst in principe niet de datum zijn van de voorafgaande en vermelde schenkingen.
Het in perspectief plaatsen van de nieuwe fiscale bepalingen in het kader van het nieuwe erfrecht en een vergelijking tussen de drie gewesten.
Ten gevolge van de hervorming van het burgerlijk erfrecht, geïntroduceerd bij wet van 31 juli 2017 (in werking getreden op 1 september 2018), was de Vlaamse regering de eerste om haar fiscaliteit te herzien door het aannemen van een Decreet betreffende de modernisering van de erfbelasting van 6 juli 2018. De Waalse regering volgde op 19 juli 2018, zoals hierboven uiteengezet. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft zich, tot op vandaag, nog niet officieel uitgesproken.
Het is interessant om een aantal parallellen te trekken tussen de genomen maatregelen door de verschillende gewesten zodat eens te meer duidelijk wordt dat de vermogensplanning van een Belgisch rijksinwoner onlosmakelijk verbonden is met het gewest waarin men gevestigd is.
Hieronder worden de vragen besproken met betrekking tot het vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende echtgeno(o)t(e), de erfovereenkomsten en de generatiesprong.
Hoe kan het vruchtgebruik op roerende goederen na mijn overlijden terugkeren naar mijn echtgeno(o)t(e) wanneer ik de blote eigendom gegeven heb aan mijn kinderen?
De inbreng
Voor de hervorming van het erfrecht, geïntroduceerd bij wet van 31 juli 2017, wanneer een schenking werd gedaan door een ouder aan zijn/haar kinderen zonder bijzondere vermeldingen, werd deze schenking vermoed vatbaar te zijn voor inbreng in de nalatenschap van de ouder-schenker ten aanzien van de langstlevende echtgeno(o)t(e). Na deze fictieve inbreng verwierf de langstlevende echtgeno(o)t(e) het vruchtgebruik op de gegeven goederen. Zowel de federale belastingadministratie als de Vlaamse belastingadministratie aanvaardden dat de inbreng vrijgesteld was van successierechten.
De hervorming van het erfrecht, in werking getreden op 1 september 2018, heeft voorzien dat de inbreng niet meer zou bestaan tussen de kinderen en de langstlevende echtgeno(o)t(e). Ten aanzien van de langstlevende echtgeno(o)t(e) werd de inbreng vervangen door een nieuwe juridische figuur: “het wettelijk opvolgend vruchtgebruik”. De langstlevende echtgeno(o)t(e) zal, bij gebrek aan andersluidende bepalingen in een erfovereenkomst of testament, het vruchtgebruik kunnen voortzetten dat zijn/haar vooroverleden echtgeno(o)t(e) had voorbehouden bij schenkingen van de blote eigendom gedaan gedurende het huwelijk met zijn/haar langstlevende echtgeno(o)t(e). In tegenstelling tot de inbreng, die enkel bestond ten aanzien van de begiftigden - wettelijke erfgenamen van de erflater-schenker, prevaleert het wettelijk opvolgend vruchtgebruik ongeacht de hoedanigheid van de begiftigde van de schenking (ook voor niet-wettelijke erfgenamen), voor zover de schenking werd gedaan in blote eigendom.
Hoe wordt dit nieuwe “wettelijk opvolgend vruchtgebruik” belast in de verschillende gewesten van ons land?
- Het Vlaams Gewest heeft, bij Decreet van 6 juli 2018, het wettelijk opvolgend vruchtgebruik onderworpen aan erfbelasting.
- Daartegenover lijken de twee andere gewesten, bij gebrek aan enige bepaling hieromtrent in het Waals Decreet en ingevolge het stilzwijgen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het wettelijk opvolgend vruchtgebruik niet te belasten in de erfbelasting.